Het landschap glijdt gesluierd voorbij. Een benevelde start van wat alweer een zonnige dag beloofd te worden. Schuin tegenover mij twee gesluierde Turks sprekende jongedames. Ik heb altijd al meer oog gehad voor gelijkenissen dan voor verschillen. En ga er dus vanuit dat ze — net zoals het mistige landschap — veel moois verbergen.

Ze zijn al goed wakker. Plots vallen de woorden ‘overdracht en tegenoverdracht’. Daar bestaan wellicht ook in het Turks woorden voor, maar ze citeren uit hun cursus. Ik voel meteen dat ze onbedoeld een deel van hun examenstress op me overdragen. Het concept ‘non-verbaal’ illustreren ze theatraal. En ‘actief luisteren’ lijken ze — alvast theoretisch — te snappen.

Ze hebben ondanks hun jeugdige voorkomen iets tijdloos. Binnen 30 jaar spreken ze volgens mij — non-verbaal- nog steeds dezelfde taal.

Dat had ik de dag voordien nog maar ervaren, toen ik na dertig jaar weer iemand tegen het lijf liep. Zoveel verandert er nu ook weer niet, stelde ik vast. Het wil wel meevallen met die tand des tijds. Zelfs al beantwoordt je gebit eerder aan de beschrijving ‘gaten met tandjes’, dan ‘tanden met gaatjes’.

Zo zie ik in 50 plussers steeds meer de stuntelige puberversie van henzelf doorschijnen. Of zou dat tegenoverdracht zijn? In elk geval ontwaarde ik in de man die van de parking naar het station spurtte en daarbij met een grijnslach zijn hoekigheid en gebrek aan adem trachtte te verbergen, een puber die voor LO ook maar net geslaagd was en dat meer op basis van enthousiasme dan op basis van vaardigheid, souplesse en talent. Alhoewel, zou die man wel 50 zijn? Nee, volgens mij was die nog een paar jaar jonger, en zag hij er gewoon een pak ouder uit dan mezelf!

Hoe deze geruststellende gedachte in de cursus van de jonge dames wordt verklaard, dat weet ik dan weer niet. Ze waren immers weer overgeschakeld op het Turks.